Fleisch - Vertaling Duits-Nederlands

Naar andere talen: • Fleisch > EN • Fleisch > ES • Fleisch > FR

Vertalingen Fleisch DE>NL

das Fleisch

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[fla i ʃ]
Verbuigingen:	Fleisch(e)s

1) Substanz, aus der die Muskeln von Meschen und Tieren bestehen ^anatomie - vlees

Er brachte seinem Gegner mit dem Schwert eine tiefe Fleischwunde bei. - Hij bracht zijn tegenstander met het zwaard een diepe vleeswond toe.
jds eigen Fleisch und Blut (=jds eigene Kinder) - eigen vlees en bloed
jemandem in Fleisch und Blut übergehen (=für jemanden zur Gewohnheit werden) - iemand in het bloed gaan zitten
sich ins eigene Fleisch schneiden (=sich selbst schaden) - in zijn vingers snijden
vom Fleisch fallen (=mager werden, stark abnehmen) - afvallen

2) essbares Muskelgewebe von Tieren ^culinair - vlees

Ich esse kein Fleisch. - Ik eet geen vlees.
200g Schweinefleisch - 200 g varkensvlees

Overige bronnen

das Fleisch	het vlees
Fleisch	corpus ; vlees

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `Fleisch`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: Aufschnitt
DE: Beefsteak
DE: braten
DE: Bratwurst
DE: Brühwurst
DE: Filet
DE: Fisch
DE: Fischgericht
DE: Fischplatte
DE: Fleischgericht