I ewig

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈeːvɪç]

1) zeitlich nicht begrenzt, ohne Ende - eeuwig

Sie schworen sich ewige Treue. - Zij zworen elkaar eeuwige trouw. ewige Werte - eeuwige waarde

das ewige Leben (=das Leben nach dem Tod) - het eeuwige leven

die ewige Ruhe finden (=sterben) - eeuwige rust vinden, sterven

2) so lange dauernd oder sich so oft wiederholend, dass es stört - eeuwig

Ich kann sein ewiges Gejammer nicht mehr hören. - Ik kan niet meer tegen zijn eeuwige gejammer.

seit ewigen Zeiten (=schon sehr lange) - al sinds tijden

II ewig

bijwoord
1) deel van de uitdrukking: eeuwig

Kein Mensch lebt ewig. - Geen mens leeft eeuwig.

2) sehr lange - eeuwig

Das dauert ja ewig, bis man hier drankommt! - Dat duurt hier eeuwig tot men hier aan de beurt is!

3) sehr - eeuwig

Das ist ewig schade. - Dat is eeuwige zonde.

© K Dictionaries Ltd.

ewig	ontzettend lang ; zonder einde ; waar geen eind aan komt ; voorgoed ; voor immer ; voor het leven ; voor altijd ; steevast ; permanent ; onvergankelijk ; onverandelijk ; altijd ; oneindig ; levenslang ; immer ; ellenlang ; eindeloos ; eeuwigdurend ; eeuwig ; definitief ; altoos ; altijddurend

Bron: interglot




DE: auf immer
DE: definitiv
DE: ellenlang
DE: endlos
DE: entlos dauernd
DE: grenzenlos
DE: immer
DE: immerwährend
DE: jahrelang
DE: lang

DE: der ewige Jude NL: de wandelende jood