Vertalingen einsprachig DE>NL
I einsprachig
bijv.naamw.
1) in nur einer Sprache geschrieben -
eentalig | ein einsprachiges Wörterbuch des Deutschen - een eentalig woordenboek van het Duits |
2) nur eine Sprache sprechend -
eentalig | Sie spricht zwar drei Sprachen, aber ihre Kinder sind einsprachig. - Zij spreekt weliswaar drie talen maar haar kinderen zijn eentalig. |
II einsprachig
bijwoord
deel van de uitdrukking: eentalig | Wachsen die Kinder ein- oder zweisprachig auf? - Worden de kinderen een- of tweetalig opgevoed? |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
Bron: WikipediaVoorbeeldzinnen met `einsprachig`

Voorbeeldzinnen laden....