Uitspraak: | [ˈainʃliːsən] |
Er schloss den Hund in den / im Schuppen ein. - Hij sloot de hond op in de schuur. Sie hat sich ins / im Badezimmer eingeschlossen. - Zij heeft zich in de badkamer ingesloten. |
den Schmuck in den Hotelsafe einschließen - de juwelen in de hotelsafe opbergen |
![]() (=auf allen Seiten von jemandem / etw. umgeben sein) - omsingeld vom Feind / von Bergen eingeschlossen sein - door de vijand / door bergen zijn omsingeld |