Dämpfen - Vertaling Duits-Nederlands

Zie ook: dampfen

Vertalingen Dämpfen DE>NL

I dämpfen

werkw.

Uitspraak:

[ˈdɛmpfən]

1) weniger intensiv machen - dempen

Sie saßen bei gedämpftem Licht im Wohnzimmer. - Ze zaten bij gedempt licht in de woonkamer.

2) abschwächen - verminderen

Die Büsche haben den Aufprall gedämpft. - De struiken hebben de botsing afgeremd.

3) bewirken, dass jemand etw. realistischer sieht und empfindet - temperen , afremmen , intomen , verminderen

4) bewirken, dass etw. nachlässt ^economie - dempen , verminderen

5) in Dampf garen ^culinair - stoven , stomen

gedämpftes Gemüse als Schonkost - gestoomde groenten als dieet

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈdɛmpfʊŋ]
Verbuigingen:	Dämpfung , Dämpfungen

deel van de uitdrukking: demping

Schalldämpfung - geluiddemping
Kostendämpfung - kostenbesparing

Overige bronnen

dämpfen (ww.)	intomen (ww.) ; zich matigen (ww.) ; temperen (ww.) ; sussen (ww.) ; sudderen (ww.) ; stoven (ww.) ; stoffen (ww.) ; smoren (ww.) ; pruttelen (ww.) ; matigen (ww.) ; kalmeren (ww.) ; iem. verstikken (ww.) ; dempen (ww.) ; beteugelen (ww.) ; beheersen (ww.) ; bedaren (ww.)
Dämpfen	behandeling met stoom ; verzwakken ; veroudering ; verminderen ; verlagen ; stomen

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `Dämpfen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: abblenden
DE: abfangen
DE: ablöschen
DE: abschwächen
DE: backen
DE: bezwingen
DE: bezähmen
DE: blanchieren
DE: braten
DE: bremsen