Uitspraak: | [daˈrʊm] |
Er ist krank, darum kann er nicht kommen. - Hij is ziek daarom kan hij niet komen. |
Ich packe das Geschenk nicht ein, sondern binde nur ein Geschenkband darum. - Ik pak het cadeau niet in maar doe er alleen een strik om. |
sich darum kümmern, dass alle zu essen bekommen - ervoor zorgen, dat iedereen wat te eten krijgt Sie macht sich Sorgen darum, was passieren könnte. - Zij was bezorgd om, wat had kunnen gebeuren. |