1. MWB
  2. Vertalen
  3. dösen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • dösen > EN • dösen > ES • dösen > FR
Vertalingen dösen DE>NL

dösen

werkw.
Uitspraak:  [ˈdøːzən]

halb schlafen, halb wach sein - suffen
Im Schatten liegen und dösen. - In de schaduw liggen suffen.
Die Schüler dösen gelangweilt vor sich hin. - De scholieren sufte verveeld voor zich uit.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
dösen (ww.) gedachteloos zijn (ww.) ; sluimeren (ww.) ; suffen (ww.)
das Dösenhet doezelen ; het dommelen ; het dutten ; gedoezel (znw.) ; gedommel (znw.) ; gedut (znw.) ; gesoes (znw.) ; gesuf (znw.) ; het soezen
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `dösen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ein Nickerchen halten
DE: ein Nickerchen machen
DE: schlafen
DE: schlummern