Vertalingen balancieren DE>NL
balancieren
werkw.
Uitspraak: | [balãˈsiːrən] |
1) über etw. Schmales gehen und die Balance halten -
balanceren über ein Seil / ein Brett balancieren - balanceren over een touw / plank |
2) einen Gegenstand im Gleichgewicht halten -
balanceren Der Seehund balancierte einen Ball auf der Schnauze. - De zeehond balanceert een bal op zijn neus. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
balancieren (ww.) | balanceren (ww.) ; in evenwicht brengen (ww.) ; uitbalanceren (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `balancieren`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ausbalancieren