Vertalingen Zucken DE>NL
zucken
werkw.
1) etw. / sich schnell und ruckartig bewegen -
trekken Seine Beine zuckten im Schlaf. - Zijn benen maakten in zijn slaap plotseling een schoppende beweging. Nicht zucken, du musst ganz stillhalten. - Niet trillen je moet heel rustig blijven. |
2) deel van de uitdrukking: die / mit den Schultern / Achseln zucken (=die Schultern kurz heben, um zu zeigen, dass man etwas nicht weiß oder dass es einem egal ist) - trekken
|
3) sich schnell und ruckartig bewegen -
flitsen Blitze zuckten über den Nachthimmel. - Bliksemschichten flitsen door de nachtelijke hemel. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
zucken (ww.) | beven (ww.) ; bibberen (ww.) ; rillen (ww.) ; sidderen (ww.) ; stuiptrekken (ww.) ; trillen (ww.) ; vibreren (ww.) |
das Zucken | de tic (m) |
Zucken | rukkende beweging |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Zucken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: bebenDE: bibbernDE: flimmernDE: vibrierenDE: zitternUitdrukkingen en gezegdes
DE: die Achseln
zucken
NL: zijn schouders ophalenDE: mit den Wimpern
zucken
NL: met zijn oogleden knipperen