Vertalingen zappeln DE>NL
zappeln
werkw.
sich / etw. schnell und heftig bewegen -
spartelen Im Netz zappelten zahlreiche Fische. - In net spartelden talrijke vissen. mit den Beinen zappeln - met de benen trappelen |
jemanden zappeln lassen (=ungeduldig warten lassen) - in onzekerheid laten
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
zappeln (ww.) | friemelen (ww.) ; spartelen (ww.) ; wiebelen (ww.) |
zappeln | onrustig zijn |
Bronnen: Wikipedia; interglot; TruetermVoorbeeldzinnen met `zappeln`

Voorbeeldzinnen laden....