Vertalingen Wäsche DE>NL
die Wäsche
zelfst.naamw.
| Uitspraak: | [ˈvɛʃə] |
| Verbuigingen: | Wäsche |
1) alle Textilien, die gewaschen werden sollen oder gewaschen wurden -
was die Wäsche aufhängen / bügeln - de was ophangen / strijken
Tu deine schmutzigen Sachen in die / zur Wäsche. - Doe je vuile was in de was.
Ist meine weiße Hose in der Wäsche? - Zit mijn witte broek in de was? |
 dumm aus der Wäsche gucken
(=verwirrt und überrascht aussehen) - ergens van opkijken
|
| schmutzige Wäsche waschen
(=über Dinge öffentlich streiten, die andere nichts angehen) - de vuile was buiten hangen
|
2) Kleidung, die man direkt am Körper unter der anderen Kleidung trägt -
ondergoed | jeden Tag die Wäsche wechseln - elke dag schoon ondergoed aantrekken |
3) im Haushalt verwendete Dinge aus Stoff -
textiel die Bettwäsche wechseln - het beddengoed verschonen
Tischwäsche - tafelkleden
Wäscheschrank - linnenkast |
4) das Waschen -
wassen die Haare nach der Wäsche föhnen - haren föhnen na het wassen
Autowäsche - auto wassen
empfindliche Textilien für die Handwäsche - teer wasgoed voor de handwas |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| die Wäsche | het linnengoed ; de onderkleding ; de was (m) ; het wasgoed |
| Wäsche | uitwassen van halfstof ; wassen en strijken |
Bronnen: Horecagids; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Omegawiki.org
Voorbeeldzinnen met `Wäsche`
Voorbeeldzinnen laden....
Uitdrukkingen en gezegdes
DE: dumm aus der
Wäsche gucken
NL: dom, verbouwereerd kijken
