Vertalingen Wochentag DE>NL
der Wochentag
zelfst.naamw.
| Uitspraak: | [ˈvɔxəntaːk] |
| Verbuigingen: | Wochentag(e)s , Wochentage |
1) bestimmter Tag der Woche -
weekdag | Welcher Wochentag ist heute? - Welke dag is het vandaag? |
2) Tag, der weder Sonntag noch Feiertag ist -
werkdag | Nur an Wochentagen geöffnet! - Alleen op werkdagen geopend! |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| der Wochentag | de dag van de week ; de weekdag (m) ; de werkdag (m) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `Wochentag`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ArbeitstagDE: FeiertagDE: RuhetagDE: TagDE: UrlaubstagDE: vierundzwanzig StundenDE: Werktag