Vertalingen Woche DE>NL
die Woche
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈvɔxə] |
Verbuigingen: | Woche , Wochen |
Zeitraum von sieben Tagen -
week In drei Wochen fahren wir in Urlaub. - Wij gaan over drie weken op vakantie. die Woche nach Ostern - de week na Pasen Das Baby ist erst zwei Wochen alt. - De baby is pas twee weken oud. |
unter der Woche (=in der Zeit von Montag bis Freitag) - doordeweeks
Unter der Woche gehen sie selten aus. - Doordeweeks gaan zij zelden uit.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `Woche`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: Arbeitswoche