1. MWB
  2. Vertalen
  3. wischen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • wischen > EN • wischen > ES • wischen > FR
Vertalingen wischen DE>NL

wischen

werkw.
Uitspraak:  [ˈvɪʃən]

1) leicht über etw. reiben - vegen
Er wischte sich mit dem Ärmel über die Stirn. - Hij veegde met zijn mouw over zijn voorhoofd.

2) durch leichtes Reiben entfernen - afvegen
sich den Schweiß von der Stirn wischen - het zweet van het voorhoofd wrijven
uitdrukking Staub wischen

3) den Boden mit einem feuchten Tuch reinigen - dweilen
den Fußboden / die Küche wischen - de vloer / de keuken dweilen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
wischen (ww.) vegen (ww.)
wischen dweilen
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `wischen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abtupfen
DE: abwischen
DE: betupfen
DE: tupfen