der Vogel

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈfoːgəl]
Verbuigingen:	Vogels , Vögel

1) Tier mit Flügeln, Schnabel und Federn ^dierkunde - vogel

im Winter die Vögel füttern - de vogels in de winter voeren

einen Vogel haben (=verrückte Ideen haben) - getikt zijn Sag mal, hast du einen Vogel, mich so anzubrüllen? - Zeg eens ben jij wel goed bij je hoofd om zo tegen mij tekeer te gaan?

jemandem den / einen Vogel zeigen (=sich mit dem Finger an die Stirn tippen, um jemandem zu zeigen, dass man ihn für verrückt hält) - met de vinger naar zijn voorhoofd wijzen om te tonen dat men hem voor gek verklaard

(mit etw.) den Vogel abschießen (=alle anderen übertreffen und so besondere Aufmerksamkeit auf sich lenken) - op de vleugels van de roem gedragen worden

2) seltsamer Mensch mit ungewöhnlichem Verhalten - vogel

Unser Nachbar ist schon ein seltsamer Vogel. - Onze buur is een echt zeldzame figuur.

© K Dictionaries Ltd.

der Vogel	de snuiter (m) ; de vogel (m)
Vogel	mortelbord ; vogels

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Amphibie
DE: Biest
DE: Fisch
DE: Flachbrustvogel
DE: Haustier
DE: Huftier
DE: Insekt
DE: Kauz
DE: Kerbtier
DE: Kriechtier

DE: einen Vogel haben NL: niet goed snik zijn
DE: einem den Vogel zeigen NL: op zijn voorhoofd wijzen
DE: den Vogel abschießen NL: de vogel schieten NL: de beste prestatie leveren, de eerste zijn
DE: das schießt den Vogel ab! NL: dat slaat alles!
DE: friß Vogel, oder stirb! NL: het is nu kiezen of delen!