verschicken

Vertalingen verschicken DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[fɛɐˈʃ ɪkən]

mit der Post oder elektronisch irgendwohin schicken - versturen

Die Pakete wurden bereits gestern verschickt. - Het pakket werd gisteren al verstuurd.

Overige bronnen

verschicken (ww.)	opsturen (ww.) ; posten (ww.) ; sturen (ww.) ; toezenden (ww.) ; versturen (ww.) ; verzenden (ww.) ; wegsturen (ww.) ; wegzenden (ww.) ; zenden (ww.)
verschicken	opzenden

Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `verschicken`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: Abschicken
DE: Absenden
DE: einschicken
DE: einsenden
DE: schicken
DE: senden
DE: wegschicken
DE: wegsenden
DE: zusenden

Zojuist vertaald