Uitspraak: | [fɔn] |
Wie weit ist es von hier bis zum Hotel? - Hoe ver is het vanaf hier naar het hotel? Der Wind kommt von Westen. - De wind komt uit het westen. |
Ich bekomme den Verschluss nicht von der Flasche. - Ik krijg de dop niet van de fles. den Hund von der Leine lassen - de hond losmaken van zijn riem |
Von heute an hilfst du bitte mehr im Haushalt. - Vanaf vandaag help je me meer met het huishouden. Wir kennen uns von früher. - Wij kennen elkaar van vroeger. eine Vorschrift von 1925 - een voorschrift van 1925 |
die Königin von Spanien - de koningin van Spanje in der Umgebung von Hamburg wohnen - in de omgeving van Hamburg wonen Vater von zwei Töchtern sein - vader zijn van twee dochters |
die Mütze von Papa - de muts van papa Ist dieser Koffer von Ihnen? - Is deze koffer van u? |
Möchtest du eins von diesen Spielzeugautos haben? - Zou jij één van deze speelgoedauto's willen hebben? Hat einer von euch meine Tasche gesehen? - Heeft iemand van jullie mijn tas gezien? |
eine Entfernung von 50 Kilometern - een afstand van 50 kilometer Er lernte im Alter von fünf Jahren schwimmen. - Hij leerde zwemmen op een leeftijd van vijf jaar. |
von der anstrengenden Wanderung müde sein - moe zijn van de inspannende wandeling Das kommt von deiner ewigen Nörgelei! - Dat krijg je nu van je eeuwige gemopper.! Er hat sich das Auto von seinem eigenen Geld gekauft. - Hij heeft de auto van zijn eigen geld gekocht. |
von einem Auto angefahren werden - door een auto overreden worden Sie wurde von ihrer Mutter zurechtgewiesen. - Zij werd door haar moeder op gestraft. |
Er ist ein Mann von großem Durchsetzungsvermögen. - Hij is een man met een groot doorzettingsvermogen. |