Vertaal
Naar andere talen: • Rauchen > ENRauchen > ESRauchen > FR
Vertalingen Rauchen DE>NL

I rauchen

werkw.
Uitspraak:  [ˈrauxən]

1) den Rauch von Tabak einatmen - roken
Stört es Sie, wenn ich rauche? - Stoort het u als ik rook?
Rauchen verboten! - Verboden te roken!

2) die Gewohnheit haben, zu rauchen - roken
Rauchen Sie? - Rookt u?
das Rauchen aufgeben - stoppen met roken

3) Rauch produzieren - roken
In der Küche rauchte es fürchterlich. - In de keuken rookte het verschrikkelijk.


IIa der Raucher

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈrauxɐ]
Verbuigingen:  Rauchers , Raucher

IIb die Raucherin

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈrauxərɪn]
Verbuigingen:  Raucherin , Raucherinnen

deel van de uitdrukking: roker
Er ist ein starker Raucher. - Hij is een zware roker.
Raucherhusten - rokershoestje

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
rauchen (ww.) dampen (ww.) ; roken (ww.) ; stomen (ww.) ; tabak roken (ww.) ; uitwasemen (ww.) ; wasemen (ww.)
Rauchen roken ; rookgewoonte
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Rauchen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: dampfen
DE: paffen
DE: qualmen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: arbeiten bis der Kopf raucht NL: werken dat de stukken eraf vliegen