I noch

bijwoord

Uitspraak:

[nɔx]

1) drückt aus, dass ein Zustand oder Vorgang weiter anhält, nicht beendet ist - nog

Schläfst du noch? - Slaap je nog? Noch ist Zeit, das zu ändern. - Er is nog tijd om dat te veranderen.

noch nie (=bisher nicht) - nog nooit Ich war noch nie in Spanien. - Ik was nog nooit in Spanje.

2) bevor etw. geschieht, eintritt - nog

Wasch dir vor dem Essen erst noch die Hände. - Was je handen nog voor het eten. Es sind noch zwei Wochen bis Weihnachten. - Het zijn nog twee weken tot Kerstmis.

3) drückt aus, dass man glaubt, hofft, befürchtet o. Ä., dass etw. geschehen wird - nog

Das wird schon noch besser werden. - Dat zal nog wel beter gaan worden. Wir kommen noch zu spät, wenn das so weitergeht. - Wij komen nog te laat als dat zo verder gaat.

4) zeitlich kurz vor oder nach einem Ereignis - nog

Wo ist er denn? Er war doch gerade noch hier! - Waar is hij dan? Hij was toch net nog hier! Sie hatte noch am gleichen Tag einen Unfall. - Zij had nog op dezelfde dag een ongeval.

5) als Rest vorhanden - nog

Es ist nur noch ein Ei im Kühlschrank. - Er ligt alleen nog een ei in de koelkast. Es gibt kaum noch Hoffnung. - Er is nog nauwelijks hoop.

6) zusätzlich vorhanden - nog

Willst du sonst noch etwas wissen? - Wil je anders nog iets meer weten? Kommt außer ihm noch jemand? - Komt er behalve hem nog iemand? Was? Sag das noch einmal! - Wat? Zeg dat nog eens!

noch und noch / nöcher (=in sehr großer Menge) - in overvloed Wir haben Zeit noch und noch. - Wij hebben tijd in overvloed.

7) drückt aus, dass etw. beinahe nicht zu einer Kategorie gehört hätte - nog

Das ist gerade noch gut genug. - Dat is nog net goed genoeg. Ist das noch blau oder schon grün? - Is dat nog blauw of al groen?

8) im Vergleich mit anderen / anderem - nog

Die Aufgabe ist ja noch leicht, da hättest du mal die anderen sehen sollen! - Deze opgave is nog makkelijk, je zou die andere eens moeten kunnen zien!

9) verstärkt eine Steigerung - nog

Dort regnet es noch öfter als hier. - Daar regent het nog vaker dan hier. Mach das Problem nicht noch größer, als es ohnehin schon ist. - Maak het probleem niet nog groter dan dat het al is.

noch so lange / oft / viel / ... (=drückt aus, dass etw. nichts an etw. ändern kann) - nog Du kannst ihn noch so oft bitten, er wird nicht nachgeben. - Je kunt hem zo nog vaak vragen, hij zal niet toegeven.

II noch

particle
1) drückt Ärger aus und eine Drohung oder Warnung - nog

Du wirst schon noch sehen, was du davon hast! - Je zult nog wel zien wat je daarvan hebt! Das wird er noch bereuen! - Dat zal hij nog berouwen!

2) drückt Empörung über jds negative Reaktion oder Kritik aus - nog

Man wird ja wohl noch fragen dürfen! - Men zal nog juist vragen mogen! Das wird ja wohl noch möglich sein! - Dat zal nog best mogelijk zijn!

3) deel van de uitdrukking:

noch (gleich / mal) (=drückt die Bitte aus, einem dabei zu helfen, sich zu erinnern o. Ä.) - nog Wie war noch mal seine Telefonnummer? - Hoe was ook nog eens zijn telefoonnummer?

III noch

voegwoord
deel van de uitdrukking:
© K Dictionaries Ltd.

noch (ww.)	al (ww.)
noch	nog ; noch

Bronnen: Wikipedia; interglot; Trueterm




DE: immer noch
DE: noch immer
DE: zusätzlich

DE: weder... noch NL: noch... noch
DE: wie war der Name noch? NL: hoe was zijn, uw enz. naam ook al weer?