Ia der Minister

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[miˈnɪstɐ]
Verbuigingen:	Ministers , Minister

Ib die Ministerin

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[miˈnɪstərɪn]
Verbuigingen:	Ministerin , Ministerinnen

Mitglied der Regierung mit einer bestimmten Aufgabe ^poliek - minister

der Minister des Inneren / Innenminister - de minister van Binnenlandse Zaken Außenminister - de minister van Buitenlandse Zaken Gesundheitsminister - de minister van Volksgezondheid

II das Ministerium

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[minɪsˈteːriʊm]
Verbuigingen:	Ministeriums , Ministerien

Behörde eines Ministers ^poliek - ministerie

das Ministerium für Bildung und Forschung - het ministerie voor Onderwijs

© K Dictionaries Ltd.

der Minister	de bewindsman ; de minister (m)
Minister	bewindslieden ; bewindsvrouw ; Min. (Afkorting) ; minister

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Außenminister
DE: Bildungsminister
DE: Finanzminister
DE: Innenminister
DE: Justizminister
DE: Staatssekretär
DE: Verteidigungsminister
DE: Wirtschaftsminister

DE: Minister ohne Geschäftsbereich = Minister ohne besondere Aufgaben NL: minister zonder portefeuille