Vertalingen Kauen DE>NL
kauen
werkw.
mit den Zähnen zerkleinern, bearbeiten -
kauwen an den Fingernägeln kauen - op de vingernagels bijten Kaugummi kauen - kauwgom kauwen Beim Essen sollte man stets gut kauen. - Tijdens het eten moet men goed kauwen. |
an etw. zu kauen haben (=Mühe oder Schwierigkeiten mit etw. haben) - zijn handen vol hebben
An diesem Problem wird er noch zu kauen haben. - Met dit probleem zal hij zijn handen vol hebben.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
kauen (ww.) | kauwen (ww.) |
Kauen | proeven |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Kauen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: Tabak kauenDE: wiederkäuenDE: zerkauenUitdrukkingen en gezegdes
DE: Tabak
kauen
NL: pruimen