Vertalingen grübeln DE>NL
grübeln (ww.) | dubben (ww.) ; weifelen (ww.) ; twijfelen (ww.) ; tobben (ww.) ; talmen (ww.) ; puzzels oplossen (ww.) ; puzzelen (ww.) ; pruilen (ww.) ; prakkiseren (ww.) ; plussen (ww.) ; piekeren (ww.) ; peinzen (ww.) ; overdenken (ww.) ; nadenken (ww.) ; mijmeren (ww.) ; diep nadenken (ww.) ; bouderen (ww.) ; bedenken (ww.) ; aarzelen (ww.) |
das Grübeln | prakkizeren (znw.) ; de overpeinzing (v) ; de overdenking (v) ; de mijmering (v) ; de meditatie (v) ; geprakkizeer (znw.) ; het gepieker ; het gepeins ; het gemijmer ; het concentreren |
grübeln | prakkeseren |
Bronnen: interglot; TruetermVoorbeeldzinnen met `grübeln`

Voorbeeldzinnen laden....