Vertaal
Naar andere talen: • Gips > ENGips > ESGips > FR
Vertalingen Gips DE>NL

der Gips

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [gɪps]
Verbuigingen:  Gipses , Gipse

1) Verband mit Gips, der gebrochene Knochen stützt medisch - gips
den Arm in Gips tragen - een arm in het gips hebben
ein Gipsbein haben - een been in het gips hebben

2) weißes Pulver, das mit Wasser angerührt wird und nach kurzer Zeit hart wird - gips
Gips in die Löcher in der Wand schmieren - gipspleister in de gaten van de muur smeren
Gipsfiguren - gipsfiguren

3) farbloses oder weißes, weiches Mineral scheikunde - gips
einen Gipsblock bearbeiten - een blok gips bewerken

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
der Gips afgieting (znw.) ; het afgietsel ; het gietsel ; het gips ; de pleister ; het stuc ; de vorm (m)
Gips cement ; gebrande gips ; gips
Bronnen: interglot; SEG; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Gips`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: Abdruck
DE: Bewurf
DE: Form
DE: Kalk
DE: Putz
DE: Stuck