Vertalingen Glocke DE>NL
die Glocke
zelfst.naamw.
| Uitspraak: | [ˈglɔkə] |
| Verbuigingen: | Glocke , Glocken |
1) hohler Gegenstand aus Metall, der durch einen schwingenden Stab im Innern zum Klingen gebracht wird -
klok , bel Der Richter klingelte mit einer Glocke, um Ruhe im Saal zu schaffen. - De rechter luide zijn klok om rust in de zaal te krijgen.
Um 12.00 Uhr läuten die Kirchenglocken. - Om 12.00 uur luiden de kerkklokken. |
 etw. an die große Glocke hängen
(=etw. überall erzählen) - iets aan de grote klok hangen
|
2) Gerät, das ein akustisches Signal erzeugt bzw. dieses Signal -
klok , bel Türglocke - deurbel
Schulglocke - schoolbel |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| die Glocke | de bel (m) ; het boerenhuis ; de deksel (m) ; de dop (m) ; de kaasstolp ; de klok (v) ; schel (znw.) ; de stolp ; stolphuis (znw.) ; stulpkooi (znw.) |
| Glocke | ballon ; borrelklok ; klok ; klok ( hoogoventop ) ; luiklok ; stolp |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Glocke`
Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: GlasglockeDE: KlingelDE: Schelle
