I das Gericht

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[gəˈrɪçt]
Verbuigingen:	Gericht(e)s , Gerichte

1) für die Rechtsprechung zuständige öffentliche Einrichtung ^juridisch - gerecht

jemanden vor Gericht bringen - iemand voor het gerecht brengen vor Gericht kommen / stehen - voor de rechtbank komen / staan

mit jemandem hart ins Gericht gehen (=jemanden scharf zurechtweisen) - iemand aanpakken/terechtwijzen

das Jüngste Gericht (=Urteil Gottes über die Menschen nach dem Ende der Welt) - het Laatste Oordeel

2) die Richter, die das Urteil fällen ^juridisch - rechter

Das Gericht zog sich zur Beratung zurück. - De rechter trok zich terug voor overleg.

3) Gebäude für das Gericht - rechtbank

Ich muss heute aufs Gericht. - Ik moet vandaag naar de rechtbank.

II das Gericht

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[gəˈrɪçt]
Verbuigingen:	Gericht(e)s , Gerichte

deel van de uitdrukking: ^culinair gerecht

Warme Gerichte servieren wir ab 18 Uhr. - Warme gerechten worden vanaf 18.00 uur geserveerd.

© K Dictionaries Ltd.

das Gericht	de balie (v) ; het gerecht ; het gerechtshof ; de hof (m) ; juryrechtbank (znw.) ; de justitie (v) ; de rechtbank ; rechterlijke macht (znw.) ; het rechtscollege ; het rechtswezen ; de schotel ; het tribunaal
Gericht	gerecht ; gerechtelijke autoriteit ; hof ; rechterlijke overheid

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Amtsgericht
DE: Arbeitsgericht
DE: Bezirksgericht
DE: Bundesgerichtshof
DE: Bundesverfassungsgericht
DE: Fisch
DE: Fischgericht
DE: Fischplatte
DE: Fleisch
DE: Fleischgericht

DE: Gericht halten, zu Gericht sitzen NL: recht spreken
DE: ins Gericht gehen mit einem NL: iemand onderhanden nemen