das Blut

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[bluːt]
Verbuigingen:	Blut(e)s

rote Flüssigkeit, die in den Adern des Körpers fließt ^biologie - bloed

Er hat bei dem Unfall viel Blut verloren. - Hij heeft bij het ongeluk veel bloed verloren. Bei der Schlägerei floss Blut. - Bij de vechtpartij vloeide bloed.

Blut und Wasser schwitzen (=große Angst haben) - bloed, zweet en tranen

blaues Blut haben (=adelig sein) - blauw bloed hebben

etw. gibt / schafft böses Blut (=etw. bringt Ärger, Streit) - kwaad bloed zetten

(Immer / Nur) ruhig Blut! (=beruhige dich) - rustig maar

ruhig(es) Blut bewahren (=nicht nervös / wütend werden) - het hoofd koel houden

jemanden bis aufs Blut reizen (=jemanden bis zum Äußersten reizen) - het bloed onder zijn nagels vandaan halen

Blut geleckt haben (=an etw. Gefallen gefunden haben) - de smaak te pakken hebben

etw. liegt jemandem im Blut (=jemand hat ein angeborenes Talent für etw.) - het zit hem in het bloed

© K Dictionaries Ltd.

das Blut	de bloed (m)
Blut	bloed

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Blutflüssigkeit
DE: Blutplasma
DE: Plasma

DE: kalten Blutes NL: koelbloedig
DE: ruhig Blut! NL: kalm blijven!
DE: mit kaltem Blute NL: in koelen bloede
DE: einen bis aufs Blut quälen NL: iemand het bloed onder de nagels vandaan halen