Vertalingen Ausfädeln DE>NL
ausfädeln (ww.) | afbreken (ww.) ; lenen (ww.) ; losknopen (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; ontwarren (ww.) ; rafels loslaten (ww.) ; stukmaken (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitpluizen (ww.) ; uitspoken (ww.) ; uittrekken (ww.) ; uitvezelen (ww.) ; verbrijzelen (ww.) |
Ausfädeln | rijgen ; uitrijgen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.Voorbeeldzinnen met `Ausfädeln`

Voorbeeldzinnen laden....