Vertalingen auseinander DE>NL
auseinander
bijwoord
Uitspraak: | [aus|aiˈnandɐ] |
1) mit dem genannten Abstand -
uit elkaar Unsere Kinder sind drei Jahre auseinander. - Er zit tussen onze kinderen drie jaar verschil. |
2) gegenseitig eine Sache aus der anderen -
uit elkaar mathematische Größen auseinander ableiten - wiskundige eenheden uit elkaar afleiden |
3) deel van de uitdrukking: auseinander sein (=nicht mehr als Paar zusammen sein) - uit elkaar zijn
Die beiden sind schon längst wieder auseinander. - Die twee zijn al weer lang uit elkaar.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
auseinander | uit elkaar ; uit elkander ; uiteen ; uitelkaar ; van elkaar ; van elkander ; vaneen |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `auseinander`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abgesondertDE: einzelnDE: entzweiDE: gesondertDE: getrenntDE: separatDE: voneinander