Vertaal
Naar andere talen: • aufladen > ENaufladen > ESaufladen > FR
Vertalingen aufladen DE>NL

aufladen

werkw.
Uitspraak:  auflaːdən]

1) mit elektrischem Strom versorgen - opladen
einen Akku / das Handy aufladen - een accu / mobieltje opladen
Die Atmosphäre im Saal war emotional aufgeladen. - De atmosfeer in de zaal was emotioneel geladen.

2) mit neuem Guthaben auffüllen - opladen
ein Prepaid-Handy / eine Geldkarte aufladen - een prepaid mobieltje / een tegoedkaart opladen

3) zum Transport bes. auf ein Fahrzeug legen, stellen - opladen
Säcke auf den Lastwagen laden - zakken in de vrachtwagen laden
jemandem zu viel Verantwortung aufladen - iemand veel verantwoording opleggen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aufladen (ww.) beladen (ww.) ; bevrachten (ww.) ; geweer laden (ww.) ; inladen (ww.) ; laden (ww.) ; op iets laden (ww.) ; opladen (ww.) ; opladen elektriciteit (ww.) ; opnieuw laden (ww.)
aufladen aanjagen
Bronnen: interglot; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `aufladen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auflasten
DE: befrachten
DE: beladen
DE: belasten
DE: einladen
DE: elektrizieren
DE: laden
DE: verladen