Vertalingen abwaschen DE>NL
I abwaschen
werkw.
1) mit Wasser reinigen -
afwassen (das Geschirr) abwaschen (=) - (het serviesgoed) afwassen
|
2) mit Wasser entfernen -
verf, vuil verwijderen die alte Farbe von der Wand abwaschen - de oude verf van de muur afwassen |
II der Abwasch
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈapvaʃ] |
Verbuigingen: | Abwasch(e)s |
1) deel van de uitdrukking: afwas den Abwasch machen - afwassen |
in einem Abwasch (=mehrere Aktionen auf einmal) - in één moeite, meerdere acties ineens
|
2) schmutziges Geschirr -
vieze vaat Lass den Abwasch ruhig stehen. - Laat de afwas gerust staan. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
abwaschen (ww.) | afwassen (ww.) ; de afwas doen (ww.) ; vaat doen (ww.) |
abwaschen | wassen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `abwaschen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abspülenDE: spülen