Ausruhen

Vertalingen Ausruhen DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[ˈa usruːən]

1) nichts tun, um wieder Kraft zu bekommen - uitrusten

Ich muss mich mal kurz ausruhen. - Ik moet eerst even rusten.
Sie wachte vollkommen ausgeruht auf. - Zij werd geheel uitgeslapen wakker.

2) nicht benutzen, damit sie sich erholen - uitrusten

Ruh bei der Bildschirmarbeit zwischendrin mal deine Augen aus! - Geef je ogen tussendoor rust als je aan het beeldscherm werkt!

Overige bronnen

ausruhen (ww.)	relaxen (ww.) ; rusten (ww.) ; uitrusten (ww.) ; verpozen (ww.)
Ausruhen	op stok gaan

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `Ausruhen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: pausieren
DE: sich erholen

ausruhen