I ab

voorzetsel

Uitspraak:

[ap]

1) von diesem Zeitpunkt an - vanaf

ab nächster Woche - vanaf volgende week ab sofort - nu meteen von jetzt ab - vanaf nu Kinder ab 6 Jahren - kinderen vanaf 6 jaar

2) von diesem Ort aus - vanaf, vanuit

ab Berlin - vanaf Berlijn Ab hier wird der Weg steiler. - Vanaf hier wordt de weg steiler.

II ab

bijwoord
1) verwendet, um die Abfahrtszeit anzugeben - vertrektijden

München Hbf ab 17:20 Uhr, Nürnberg Hbf an 18:31 - centraal station München vertrek om 17:20 uur, centraal station Nürnberg aankomst om 18:31 uur

2) verwendet, um jemanden aufzufordern, sofort irgendwohin zu gehen - vooruit

Ab nach Hause! - Vooruit, naar huis! Ab ins Bett mit euch! - Vooruit, naar bed jullie!

3) deel van de uitdrukking:

ab sein (=abgegangen sein, nicht mehr mit etw. verbunden sein) - los Der Lack / Knopf ist ab. - De verf / knoop is er vanaf.

4) deel van de uitdrukking:

ab und zu / an (=manchmal) - af en toe / aan

© K Dictionaries Ltd.

ab	eraf ; per ; sedert ; sinds ; vanaf ; vanaf het moment dat
AB (Afkorting)	autosnelweg ; BA (Afkorting) ; butylacrylaat ; H (Afkorting) ; heffing ; PB (Afkorting) ; uitvoeringsbepaling

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: herunter
DE: seit
DE: von da an
DE: von..an

DE: ab Hamburg NL: vanaf Hamburg
DE: ab Fabrik = ab Werk NL: af fabriek
DE: ab Weihnachten NL: vanaf Kerstmis
DE: ab erstem (ersten) Mai NL: vanaf 1 mei
DE: der Knopf ist ab NL: de knoop is eraf
DE: Hut ab! NL: daar neem ik mijn hoed voor af!
DE: Gewehr ab! NL: zet af geweer!
DE: ab die Post!, ab durch die Mitte!, ab mit Volldampf, ab nach Kassel! NL: verdwijn!
DE: ab und an NL: nu en dan
DE: ab und zu NL: nu en dan, soms NL: heen en weer
DE: auf und ab NL: op en neer
DE: ab dafür! NL: klaar!, afgelopen!