Doornspijks

Doornspijks bevat 10 gezegden, 800 woorden en 56 opmerkingen. Alle woorden zijn toegevoegd door onze bezoekers.

PDFLog in

10 gezegden

'kbin an de scheitik heb diaree
as de kikkers kwaakn, kriej reegn.regenvoorspelling
as de zunne zit int westn, warken de luijn op zun bestnals er laat wordt doorgewerkt
een dreuge meert en een natte april is noar de boer zn wileen droge maart en ee natte paril is naar de boer zijn wil
eepels roejnaardappels rooien
hej hef min nit e maak, en zal min nit jongn okhij boezemt me geen angst in
hij hef een leven als een luus op een zeer heufhij heeft een goed leven
ik goa votik ga weg
mut un waslappe um de prulle stotenmet een washandje je mond afvegen
o hiddnoch heden

800 woorden

't schepvlondertje bij beek of sloot
' n aker (stoal - iezer), nemmeremmer (staal - ijzer)
' t zundasse goednette kleren

A

aas of oasanders
aasumme, krangeandersom
achter noajumachter adem
allinnigalleen
altiedaltijd
anaan
andievieandijvie
angoanlawaai maken
anmaaknopschieten
anmaakn, voortmaaknopschieten
anrechaanrecht
ansloanoverdrijven
anteeend
anzettn, overdrievnoverdrijven
arg, slimerg
argusergens
armeujugarmoedig
armeujug, arremetierig, arremelukarmoedig
arveerf
arvnerwten
asals
avvecoatadvocaat

B

baakster, baaksternkraamhulp, helpen als kraamhulp
baanddoekmaandverband
balknbriebalkenbrei
barbierkapper
bargberg
bargroepaal bij hooiberg
barm, barmslootberm, bermsloot
bas, ribbekasteromp
bedarfelukbederfelijk
bedarvnbederven
béde, beerebed
beestevleisrundvlees
bekebeek
bekieknbekijken
belonneballon
beschothouten wand
besleugnbeslagen
bessumbezem
beteuntschaars (artikel / geld)
bezemstoffer
bezeupn, zatdronken
bezungn, de haand op de knippe houwnbezuinigen
biebij
biebelbijbel
biedehaandbijdehand
biegeleufbijgeloof
bieje, (hoenig) bij (honing)
biekookselgroente (bij warm eten)
bielebijl
biemiezekoolmees
biezenstrukkebessenstruik
birknberk
bleekegrasveldje bij huis
bleeknsmazelen
bleugienblaadje
blievnblijven
BluisterdBladderde
boandeloze koonrustige luidruchtige koe
boardbaard
boarnbaren (zee)
boasbaas
boezeroenbloese (man)
bollestier
bolligtochtig (rund)
bolnborrel
bongerdboomgaard
bonkegroot stuk
botterboter
bottervleutebotervloot
bouwnploegen
bovenzuidkant doornspijk
bovenmeisterschoolhoofd
breurbroer
broanbraden
broandbrand
broand / broandholtHout (haard)
broandnetelbrandnetel
broggebrug
brukkienboterham
brulftebruiloft
brummelbraam
brun, brunnebruin, bruine
buiznravotten
bulkn, jankn, huuln, snottern.huilen
bulsukbunzing
bultbochel
bunder, roe, gres, oppervlaktematen (verschillende)
burgemeisterburgemeester
bussebus
bussemelkbus
buujebui
buulportefeuille
buustebinnenzak (broekzak)

C

comfartenvelop

D

damerf
damposse, dampoalpoortpaal
darpdorp
de hoand dur an sloanhandje helpen
de meeg, de deernede hulp in huis
de twi-j, dri-j, vier, 5- roederhooiberg met 2, 3, 4, 5 roeden
de vrange steuknongewenst zwanger
de vrouweechtgenote
de zeerandmeer
dee' s beerigfirtende vrouw, meisje
deelestaldeel boerderij
deerne, deernsdochter, dochters
deftig, groosdeftig
dekkersgerakhulpwerkzaamheden rietdekker
deupmdopen
deurleernstuderen
dienderpolitieagent
diensdagdinsdag
dikdijk
disselvinkeputter
doarummedaarom
doatumdatum
doeveduif
dolleerndgereformeerd
dolleerndgereformeerd synodaal
doospieksdoornspijks
douwlntreuzelen
dreet loatenwind laten
dreugedroog
dri-jedrie
dri-jrad, wipkarredriewielige kar
dri-jundartigdrieendertig
drievndrijven
droadneegelspijker
droevedruif
druter uit
dunne drit, loopdiaree
dutdoet

E

eegeeg
eekazijn
eekmuldermeikever
eekneiken
een káeen kauwtje
een verkeerdnfoute man of vrouw
een wisjen heuj, gres, geldhandje hooi, gras, papiergeld
eenderhoandigonhandig
eeneiemand
éénleupende deernealleenstaande vrouw
éénleupende keélalleenstaande man

E

eepelloand, eepellaandaardappelakker
eepels, eerepelsaardappels
eerdbiezn, eerdbeeznaardbeien
eetn is overstuurbedorven eten
eetseeet smakelijk
eignoarigheedneigenaardigheden
elleburgElburg
ellukkeelk
ene loatn loopnwindlaten
ene van ut ouwe volkisraeliër
enterpaard (1-jarig)
etgreungras 2e snede
eulieolie

F

febrikfabriek
feiledweil
fitsefiets
flaterklap
fojfoei
fotse, wissebundel
froajfraai
frommustiener (vr.)
fukkefuik
funnuspotfornuispot
furnusfornuis

G

gaagelgehemelte
gaapngeeuwen
galgn, hulpzeelnbretels
galpnroepen
gankhal
gastegerst
gavelhooivork
gedoo hemn, vrouwsgedooongesteld zijn
geen stee besloannegeren
geeruier
geesum, geehongerweeïg
geetgaat
geitngiechelmeiden
gektehype
geldkrimpinflatie
gelokkiggelukkig
gene weg indaarheen
genog, zatgenoeg
gerakverzorging (eten drinken event. onderdak)
gerneelngarnalen
geslunsvlees en worst
geutegoot
geutekeuken
gevegaaf
gevoorlijkgevaarlijk
giespelnhardlopen
gif niksgeeft niet
gin stee besloandesinteresse
glas bierpilsje
goangaan
goed bekeekngoed gezien
goed te passeblij van zin
goed te passegoed humeur, gevoel
goeie botterroomboter
goornegaren
gootjespannevergiet
gorieroppasser gemeenschappelijke goorweiden
greege, geernegraag
greepemestvork
grei / kleroazje, beste of goeie greikleding, nette kleding
GresmesieneGrasmachine
greujn, op de greujgroeien, op de groei
greujzaamgroeizaam
greunknollen voor veevoer
greunloandknollenakker
greunteboergroenteboer
grinnig, hellig, kwoadboos
gripgriep
grootmoorgrootmoeder
grootvoorgrootvader
grote karkehervormde kerk
gruntelmodderkruiper
gruppegreppel
gruppemestgoot
grusgruis

H

haandtillefoongsm, handy
hamer en hoarspit um de zeise te hoarnhamer en spit om zeis te scherpen
harbarghotel
harrielawaai
harteree
heerheen
heerschappersoon
héggeheg
hekkehek
helligescheepshelling
hemnhebben
heuf, kophoofd
heufkeezezult
heufkezehoofdkaas
heuihooi
heuibouw hemndruk zijn
heujnhooien
heujwaagnlangpootmug
heuzeoverstek rieten dak
hiegnhijgen
hij is zo gauw as een luus op een piktouwhij is erg langzaam
hinneheen
hinnegoan. heergoanweggaan
hinneweer proatendiscussiëren
hinneweerummeheen en weer
ho loatehoe laat
hoandhand
hoanehaan
hoazehaas
hoazelnoetehazelnoot
hokkekooi
hoknsamenwonen
hokse van een kéélgrote goedige man
hoosnkousen
hortjentijdje (poosje)
hum of heur verscheunnzich wassen
huus op un belthuis op een terp
huussienwc
huusterig weerwinderig koud weer

I

iejij
iesijs
iesboaneijsbaan
iesverenegeijsvereniging
iksterekster
inkookernvermageren
inkuulnveevoer inmaken
is niet helemoal zo as ut ween mutzonderling

J

jattenhanden
je volkje familie
je woarnvoorzichtig zijn
jonge kloarejonge borrel
jongnwerpen (koe)
jonguszonen
joorjaar

K

kachelsmitinstallateur
kalkoenekalkoen
kamerfitsehometrainer
kammeroadvriend
kappekapje (klederdracht)
karkekerk
karktoornekerktoren
karmuskermis
karnemeulekarnmolen
karrukkekerk
kasteleincafehouder
katjantjepinda
kattebakkofferbak
kattuilekerkuil
keelman
keern (stoppe / dam) vegen (stoep / erf)
keerse, keerselochkaars, kaarslicht
keesschevekaasschaaf
keldermottepissebed
keu, (keujn) jong varken (varkens)
keuperkoper
kiddepony
kieknkijken
kiepe, kiepnkip, kippen
kiepeloopkippenren
kiezn, koeznkiezen (gebit)
kikkastewoonwagen
kindernbaren
kindernbevallen
kinderskinderen
kiste bierkrat bier
kladdehoeveelheid
klapzaand, klapzoandrul zand
kleezjecollege
kleppeklep
kloar, ree, schrapklaar
klokkeklok
knarriekanarie
knarriekouwekanariekooi
kneeternonenigheid
kneterbuurtebuurtschap (waar ze vaak onenigheid hebben)
kneternruzie maken
knienkonijn
knieptangenijptang
kniewoageknieholte
knipgoatenkuil in de weg
kniplochzaklantaarn
knippeportemonnee
knoojnoverspel
knoojnprutsen
knupknoop (bv in touw)
knupknot (haar)
ko, koon / beesnkoe, koeien
koddekopkikkervisje
koerknoprisping
kombof van un huusgroot huis
konkelefoesnsmoesjes
koopluumarktventers
kopzeertehoofdpijn
kortavundenvisite / bezoek 's avonds
kortnoamigkortademig
kottnskortelings
kouwe in de lochafkoeling (weer)
kouwtebakpruimtabak
krangbinnenstebuiten
kratsgatopening in ondergoed klederdracht
krei-jnkraaien
kreijekraai
kremsperwer
krenteplassienkrentebol
kreupel, trekt mit de pootmank
kriegnkrijgen
krognbrood
krubbekrib
krup, ekreupnKruip, gekropen
kruujkezekomijnekaas
kuiernwandelen
kujakkienvieux
kukeluusjenlieveheersbeestje
kulknboeren (oprispen)
kullekuil
kumduiker (in sloot / beek)
kuppien en schutteltienkop en schotel
kus, een smoksezoen
kweemietje
kwoad, hellig, grinnigkwaad
kwoajnongemakkelijk
kwoajongekwajongen

L

lammerslammeren
lampelamp
ledder / leerladder
leep, gladslim
leerselaars
leersn, laarzen,
leftiedleeftijd
lesonderlaatst
lestelaatste
lewoajlawaai
liefienlijfje (klederdracht)
liefzeertebuikpijn
lieuw, ut de wiendluwte
lister, of zwarte listermerel
lochte moanevolle maan
lookui (uien)
loopn, zee / hij lup mit...verkering,
looredoorgang (smal)
losopen
los weerwisselvallig weer
lubbmcastreren
lukluik
lus, luuznluis, luizen
lussevarlucifer
lutlaten
luusternluisteren

M

mag um liejnhouden van
mannegienmannetje
marrekolvervlaamse gaai
mas streuin, mes streui'nmest verspreiden
mas voorn, mes voor'nmest rijden
masplaggekoeievlaai
maspluizemesthoop
mauwndrammen / zeuren
meeg / deernewerkster
meerremerrie
meertigkrols (kat)
mei-jnmaaien
meisteronderwijzer
mekaar. mekoareelkaar
meleurellende, pech
meleurproblemen (technisch)
melkblokmelkstoeltje
melkhokkeafgerasterd stukje weiland om te melken.
melkriejermelkrijder
menoare, menaresamen
metslermetselaar
meu, oafmoe
meugelukmogelijk
meujetante
meulemolen
miezerreegn . ut miezertmotregen
minlukklein
minluknietig (voorwerp)
mins, meensmens
mirrigwarm middageten
mit de pak goanventen met stoffen (kleding)
mit ganksnel gaan
mo' nemoeder
moalderige eepelbloemige aardappel
moandagmaandag
moesgoedkervel
moestuingroentetuin
moestuin, greuntetuingroentetuin
mogge, goeie avund volk, goeie dag volkgoedemorgen (groet)
mognmuggen
mokerig / breujerig weervochtig weer
monemaan
mossemus
motstof
motblikstofblik
motte (zeuge) mit bignvarken met biggen
mouwhemdet-shirt
muldermolenaar
mussisterse broekcorduroy broek
mutmoet
muus, pruume / proemevagina

N

natjus
natsap (vruchten etc)
neegelnagel
neegelhoutgedroogd stuk bil van rund
neegelhoutrookvlees
neegern, geneegerplagen,
neeveneef
negosiekleine handelswaren
neisternaaister
nichtenicht
nit radkreupel
nit terechteziekelijk
noadessert
noa de mirg's middags
noemoom
noor (geveul) erg (gevoel)
nosternmopperen

O

oafaf
oal reuknpaling roken
oalkruudmunt (kruid)
oasem / noajumadem
oepoeoma
ofsprakeafspraak
ofzetnabortus (vee)
onderzeukonderzoek
onechnbastaard
ongenoegnproblemen (relationeel)
onneuzelegek
ontstekegeontsteking
oolpaling
ool poernpaling vangen
op de bos hemnastma
op de noat (op de noat krabbn) geldgebrek
op Nunspitin Nunspeet
opebraand, opebroandburnout
opesleutenopgesloten
opmarking, opmarkegeopmerking
opzakbuideltje of tasje bij klederdracht
opzakzak onder rok bij klederdracht
over ut mat komnheterdaad
overgeveuligallergie

P

pak, beste greikostuum
papvla
pap' ntepels
papnatkarnemelkse pap
pappetepel
partienstukje
pattiesommigen
peerd besloanpaard beslaan
peerdebeslaghoefijzers
peerdewepsehorzel
peiger, is verpeigertziekelijke magere koe
pellegastegort
petreuliepetroleum
piktouwpektouw (voor invlechten manen van paard)
pikvootn, votloopnweglopen
pinkerund (1-jarig)
pinnepen
platte peterstuinbonen
plumbarghooiberg met 1 paal in midden
poartjepaar (jongen meisje)
poasnpasen
poeiersukkerpoeder suiker
poejersukerpoedersuiker
poelepetaterparelhoen
poeterigslonzig, stoffig
poghelromp, lijf
pollehoop
pos, posnpaal, palen
prekepreek
proatpraat
prullippepruillip
pruttel, trop, zeugienrommel
pruum, proemnpruimen
pupkeneelkaneel
puppepijp

R

reegnregen
reizigervertegenwoordiger
rekelreu
reuknroken
ribbezakn, heistern, wosselnstoeien
riesterijst
riezemieterijshout stapel
rieznrijshout
rikhoutlicht geriefhout
rikkerijk
rikknafrasteren
rimschap
roadraad
roanwielen
rooie biesnaalbessen
rotterat
rukparfum
rukkn, roeknruiken
runnegnhinneken
rutonkruit
ruumnruimen
ruziennrozijnen
rökkienrokje

S

saamspraaktoneelstukje
scheijemesmes met schede
schelscheluw
schelle tonevalse toon
schelmskwajongens streek
schelmsondeugend
schelnschillen
schelpeschelp
schereslipperscharenslijper
scheultienschoteltje
schierleeg
schik hemnplezier hebben
schilderieschilderij
schoasnschaatsen
schoeleschool
schoelkladdescholier
schooschoen
schoojnbedelen
schoonnschoenen
schrap weengereed zijn
schreukel, van veernverlegen
schruwn, galpnschreeuwen
schulk, slontschort
schullebeernrondhangen
schumschuim
schuppeschop
schuuteschip, bootje
sikgeit
sliepsteenslijpsteen
slietndraagbalken voor hooi in schuur
sloa, sloatsla
sloan, sleug, usleugnslaan, sloeg, geslagen
sloekeriginhalig
sloeknslikken
sloeriggrieperig
sloothouwermodderschep
sloplenig
slopslap
smans, smargus, vummes's morgens
smederiejesmidse
smeernknoeien
smirgs's middags
smoltreuzel, varkensvet
smoltvarkensvet met kaantjes
snart mit geslunsertensoep met vlees en worst
sneesneeuw
sniejerkleermaker
snipsnoaderiejesnuisterij
snommes's middags
snommesnamiddags
snorekattig meisje
SnotlappeZakdoek
snotneuzeloopneus
snotneuze, een groosnverwaande man
soldoat, soldoatnsoldaat, soldaten
speunespeen
spie-jnovergeven
spiezekastevoorraadkast
spindekast
spletekier
sproaspreeuw
startstaart
steeplek
steeplek, plekje
steernester
steerns, steernesterren, ster
stekelbieznkruisbessen
stekelvarkenegel
stekriestakenrij waar koeien aan werden vastgezet
stellegienstelletje
steltebarghooiberg met schuur er onder
stiksonwillig
stobbeboomstronk
stof jaagnschuur schoonmaken
stomfitsemotor
stoppestoep
streuisel onder ut veestro in de stal
streupmstropen
stroatestraat
stroatlanteerne (lanteerns) straatlantaarn
strubbantvasthoudend
strukknstruiken
stumpergehandicapte
sturmstorm
stuufzaand, stoefzoanddroog fijn zand
sukkersuiker
suukerdiabetes
swolzwolle

T

talterschommel
tarpntinterpentijn
tatevader,
teemsezeef op melkbus
temeestraks
temeestraks, dadelijk
terechtebeter (gezondheid)
terechte zettnbestraffen
teunn, tonen,
tiepzonderling
tittnduim zuigen
tittn, papm, memn, borsten
toajtaai
toandtand
toandzeertekiespijn
toasepunaise
toekehond (vrouwelijk)
toonetoon (muziek)
trammelantproblemen
trappetrap
tripklompleerklomp (hout met wreefleertje)
troanetraan
troege, weerummeterug
trouweriejetrouwerij
tunnekruppertjewinterkoninkje
turgelhet orgel
TuurhamerHouten hamer,
twoalftwaalf

U

u' vunngevonden
uleupngelopen
um dur bie doan, veur de gek houwnfoppen
um, ummeom
un kleinebaby
un zunnigngierig persoon
usleutngesloten
uspeuldgespeeld
ut de brok mutn, drietnpoepen
ut de kroppe voerntongzoen
ut de tieddood (mens)
ut de tiedoverleden
ut huussiende wc
ut pikthet plakt
utdrageriejeuitdragerij
uteteldopgebrand
uuneoene

V

van veernafstandelijk
vanzelf, vaneignsautomatisch
vanzelluf, vaneignsnatuurlijk
varfbosselverfkwast
varsvers
varsjun, varssien.liedje
varveverf
varverschilder
veerekiekerverrekijker
veerrever
veerzevaars
veeternsnel lopen
verhuuznverhuizen
verleupnverlopen
verleurn, pikvootnverloren, zoek geraakt
vernemstigingenieus, slim
vernemstig, vernimstigingenieus, slim
vertesteveernvernielen
verteulvertelde
verzakkegeverzakking
veul behei (proatn) veel drukte (praten)
veul heil en zeegn in 't nieje joargelukkig nieuwjaar
veuleveel
veurbiegangerspassant
viegeliernprutsen
viensterraam
vinnig, beheurlijk, veulheiderg, behoorlijk, hoeveelheid
vitloknkousevoeten
vleisvlees
vleiskousnkousen nijlon huidkleur
vleuknvloeken
vliegmesienevliegtuig
vlietfailliet
vlusvliezen
voar, vavader
voazelschaamlippen
voegelvogel
voegelkauwevogelkooi
voegelnfrunneken
voerneten geven
volk, völkienmensen, mannen en vrouwen
vollegesvolgens
vondervlonder
voorn mit peerdmennen met paard
voort, temeedirect, staks
vootvoet
voot geevntoegeven
vootpadtrottoir
vortweg
vrenlijkvriendelijk
vrievrij
vriedagvrijdag
vriejewreef
vrog / op tiedvroeg
vrouwgienvrouwtje
vummesvoormiddags
vunvond
vur de mirg's morgens
vurbiegangerpassant
vurjoardag, vurjoarregeverjaardag
vurleupnvervallen
vurrekte keelvervelende man
vurteunnvertonen
vurwaandschap, verwoandschapverbonden
vuufvijf

W

waantn, woantnhandschoenen
warfwerf achter mestgoot
wat wojwat wil je
wegkruppertjenverstoppertje
wei-n, weitwaaien, waait
wepsewesp
wessegewessinge (buurtschap doornspijk)
wetholderwethouder
weuswoest
wiewij
wieddever
wief, frommus, mins, meensvrouw
wienwijn
wierigbeweeglijk
windmeulewindmolen
wipkarrekiepwagen
woandwand
woar je.pas op
woatern, pisn, zeiknurineren
woaterslangetuinslang
woln, wol, wolwillen, wilde, wou
wonsdagwoensdag
wosworst
wunnwerden

Z

ZaddookZakdoek
zakkienzakje
zat ween, zat weeznvol zijn
zeezij
zeegzeg,
zeelezeel
zeem, zeemlappezeemleer
zeerte (pinne) in de binnenbalgmaagpijn
zeevernzeuren
zei-jnzaaien
zeike voorngier uitrijden
zeikeempemier
zeikescheppergierschep (emmer aan lange stok)
zeikkeldergierkelder
zeikn, woatern, pisnplassen
zeugienrommeltje, zooitje
zeutezoet
zeutjeskalm
zeutjeszachtjes
ziekelijkziek chronisch
zoandzand
zukknzulke
zundagzondag
zunnezon
zuperd, zwaddedronkenlap
zuupgatdrinkplaats voor vee in sloot
zuurnchagarijn
zuuverzuiver
zwei-nwuiven
zwiegnzwijgen
zwilzwad
zwoanezwaan
zwoolwnzwaluwen

56 opmerkingen

  1. De verf bladderde. : de varve bluistert
  2. Het gaat beginnen, starten, het begint, ut geet an.
  3. Hij kwam verhaal halen hij kwam um te noa.
  4. Scheldwoorden: nietszeggend iemand : goaperd- onbetrouwbaar iemand: laban, aap- vervelend iemand : snotneuze, laban - slonzige vrouw : poet- met grote mond: grootbek - dommig iemand : grote soeze- gemeen : un minn, minne streekn - lomp persoon : meulepeerd - onhebbelijk iemand : koerkert - eigenwijs perssoon : un droadneegel
  5. aangetrouwde familie : heur of zin volk
  6. als de zon in een bewolking ondergaat krijg je regen. as de zunne in een nes krup kriej reegn
  7. begroeting bij binnenkomst genavund volk
  8. bestedingsbeperking geld was beteund .
  9. blijf er met je handen af : blief dur mit je jattn of
  10. bossen riet of garven graan bijéén zetten. ut riet of bossn an de gas zettn
  11. dit is geen gezicht. dit is gin verteunige
  12. doelloos langs de straat lopen : an de weg lign. en : ant fletern en an de weg fletern
  13. doen of je nergens van weet : loos houwn
  14. een tijd niet gezien: een hort niet uzien
  15. er goed uit blijven zien: in woand blievn
  16. erg opgemaakte vrouw : een kreije, schilderie
  17. ergens op je gemak voelen dr durven te ween
  18. ga weg: goa vort -
    vooruit, aan de kant: vort -
  19. het komt goed : ut kump terechte. is weer in orde: is weer terechte.
  20. hij gaf erg over: hij speeg over ledder en waagn
  21. hij had er geen interesse in: ut besleug hum geen stee.
  22. hij is achteradem hij is achternoajum
  23. hij kreeg hem te pakken: hij greep um in de voddn
  24. hij kwam van een koude kermis thuis :
    hij kwam van een kouwe karmse thuus
  25. hij trachtte met veel omhaal mij te overreden :
    mit veul behei wol hij mien overhoaln.
  26. hij weet niet hoe hij het heeft. :
    hij wit niet offe drietn of zeikn mut
  27. hij zit op de hurken - hij zit op 't huuke
  28. hooi aan hoopjes in het land : heuj an de opper.
    werkzaamheid hooi aan hoopjes maken: öppern
  29. hooi aan stroken in het land. : ut heui ant zwil
  30. iemand een draai om de oren geven.
    : ene een flater (fleter) an de kop geevn
  31. iemand met een lichte beperking: bie dee is ut dur net langes uscheutn,
  32. iemand met een mager gezicht: hij kan mit de knienn door de troalies vreetn.
  33. iemand ontwijken, negeren, met rust laten: mit betien loatn.
  34. ik laat mij niet gek maken : ik loate mien de kachel nit anmaakn
  35. in het ooitje nemen: um dur bie doon
  36. kippen naar binnen drijven de hoenders noar t rikke jaagn.
  37. laatste etensronde voor de nacht van vee / paard : ofvoern. Afscheidszoen : ofvoern
  38. melk is zuur: melk is overstuur
  39. middagdutje, effen de pet vur 'd oogn
  40. mutsen bij klederdracht: lange muts eenvoudig (sleepje) : - in de rouws - lange muts met kant : uit de rouw
  41. niet door de keel krijgen: nit deur de hals kriegn.
  42. ongeriefelijk groot huis : een kombof van een huus
  43. onverwacht binnenkomen : binnvaln.
  44. onze familie : ons volk ons gezin : ons volk
  45. oom is noem, zoals gartnoem, jannoem enz
  46. oorzaak en gevolg : aj knien hemm, kriej ok keutels.
  47. schuinsmarcheerder : tis dr ene dee nog wel us over ut hekke kik.
    vreemdgaan een klap tegen de karre geevn
  48. tante betje is betjemeuje, Hendrikje is hennemeuje, Peetje is peemeuje enz.
  49. tellen 1-13
    : eene, twi-j, dri-j, viere, vuvve, zesse, zeuvende, achtte, negende, tiene, elve, twoalve, dartiene.
  50. van de regen in de drup: van de gavel in de greepe
  51. van slag zijn : de droad kwiet weezn
  52. vervoegingen:
    - zijn: bin, weezn, woarn, waan, was, -
    ik zal er zijn: ik zal dur weezn-
    je moet er zijn, je mutn dur weezn / ween-
    hij moet er zijn hij wut dur weezn / ween-
    zij waren er niet: zee woarn (waan) dur nit.-
    zij was er niet: zee was dur nit
  53. vroeg naar bed: mit de kiepn opt rikke
  54. zij werd emotioneel : zee kreeg ut kwoad
  55. zijn paard is kreupel: zin peerd is niet rad
  56. zoek een partner van je eigen achtergrond : blief bie je soort