Vertaal
Naar andere talen: • se faire > DEse faire > ENse faire > ES
Vertalingen se faire FR>NL
[səfɛʀ]

1 devenir - worden

  'Il se fait vieux.'
  Hij wordt oud.

  'Il se fait tard.'
  Het wordt laat.


2 se rendre - zich maken

  'Il s'est fait beau pour cette soirée.'
  Hij heeft zich opgedofd voor vanavond.


3 s'habituer - wennen

  'Ils se font à leur nouvelle vie.'
  Ze wennen aan hun nieuwe bestaan.


4 se donner - zich maken

  'Ils se font beaucoup de soucis.'
  Ze maken zich erg bezorgd.


5 gagner, obtenir - verdienen

  'Il s'est fait beaucoup d'argent.'
  Hij heeft veel geld verdiend.

  'se faire des amis'
  vrienden maken


6   s'en faire
s'inquiéter - zich zorgen maken

  'Ne t'en fais pas !'
  Maak je geen zorgen!


7 être employé, être à la mode - gebruikelijk zijn

  'Cela ne se fait plus.'
  Dat is niet meer gebruikelijk.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
se faire (ww.) gebeuren (ww.) ; geschieden (ww.) ; ontstaan (ww.) ; plaats hebben (ww.) ; plaats vinden (ww.) ; plaatshebben (ww.) ; voortkomen (ww.) ; worden (ww.)
se faire doorgevoerd worden ; plaatsvinden ; tot stand komen ; verlopen
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `se faire`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: devenir