Vertaal
Naar andere talen: • naître > DEnaître > ENnaître > ES
Vertalingen naître FR>NL
[nɛtʀ]

1 venir au monde - geboren worden

  'Il est né au mois de février.'
  Hij is in februari geboren.


2 commencer à exister - ontstaan

  'un projet qui va naître'
  een plan dat (weldra) vastere vorm krijgt

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
naître (ww.) ontspinnen (ww.) ; ontspringen (ww.) ; ontspruiten (ww.) ; ontstaan (ww.) ; voortkomen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `naître`
Voorbeeldzinnen laden....


Uitdrukkingen en gezegdes
FR: il naquit à  Londres NL: hij werd geboren in Londen
FR: le jour commence à  naître NL: de dag breekt aan
FR: faire naître l'idée NL: op de gedachte brengen