Vertalingen bâtir FR>NL
[bɑtiʀ]1 construire - bouwen
'terrain à bâtir'
bouwterrein© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
bâtir (ww.) | bebouwen (ww.) ; bouwen (ww.) ; construeren (ww.) ; opbouwen (ww.) ; oprichten (ww.) ; optrekken (ww.) ; overeindzetten (ww.) |
bâtir | vlechten |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `bâtir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: baguerFR: construireFR: créerFR: échafauderFR: édifierFR: éleverFR: érigerFR: fonderUitdrukkingen en gezegdes
FR: bâti à chaux et à sable
NL: stevig gebouwd zijnFR: bâtir en l'air,
bâtir des châteaux en Espagne
NL: luchtkastelen bouwenFR: bâtir sur du sable
NL: op zand bouwenFR: pièce de théâtre mal bâtie
NL: slecht gecomponeerd toneelstuk