Vertalingen züchten DE>NL
I züchten
werkw.
bestimmte Paare zusammenbringen, um neue Tiere / Pflanzen mit bestimmten Eigenschaften zu bekommen biologie -
kweken , fokken , telen Orchideen / Dackel züchten - orchideeën kweken / teckels fokken |
IIa der Züchter
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈʦʏçtɐ] |
Verbuigingen: | Züchters , Züchter |
IIb die Züchterin
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈʦʏçtərɪn] |
Verbuigingen: | Züchterin , Züchterinnen |
deel van de uitdrukking: kweker , fokker Wir wollen uns den Hund direkt beim Züchter kaufen. - Wij willen rechtstreeks bij een fokker onze hond kopen. |
III die Züchtung
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈʦʏçtʊŋ] |
Verbuigingen: | Züchtung , Züchtungen |
1) deel van de uitdrukking: kweken , telen , fokken die Züchtung von Hautzellen in einer Nährlösung - huidcellen kweken in een vloeibare voedingsbodem |
2) deel van de uitdrukking: kweek , teelt , fok Diese Rose ist eine Neuzüchtung. - Dit is een nieuw gekweekte roos. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
züchten (ww.) | broeden (ww.) ; fokken (ww.) ; genereren (ww.) ; kweken (ww.) ; opfokken (ww.) ; opkweken (ww.) ; voortbrengen (ww.) |
das Züchten | aanfok (znw.) ; het aankweken ; doen voorttelen (znw.) ; de fok (m) ; de fokkerij (v) ; de teelt ; de veefokkerij (v) ; de verbouw (m) |
züchten | telen |
Bronnen: Wikipedia; Trueterm; interglotVoorbeeldzinnen met `züchten`

Voorbeeldzinnen laden....