Vertalingen wöchentlich DE>NL
I wöchentlich
bijv.naamw.
1) jede Woche stattfindend -
wekelijks 2) pro Woche -
wekelijks II wöchentlich
bijwoord
deel van de uitdrukking: wekelijks Wir sehen uns wöchentlich. - Wij ontmoeten elkaar wekelijks. Er geht mehrmals wöchentlich joggen. - Hij gaat een paar keer per week trimmen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
wöchentlich | wekelijks ; eenmaal per week |
Bron: WikipediaVoorbeeldzinnen met `wöchentlich`

Voorbeeldzinnen laden....