1. MWB
  2. Vertalen
  3. gegenüber (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • gegenüber > EN • gegenüber > ES • gegenüber > FR
Vertalingen gegenüber DE>NL

gegenüber

voorzetsel
Uitspraak:  [geːgənˈ|yːbɐ]

1) die eigene Vorderseite der Vorderseite der / des anderen zugewandt - tegenover
Die Post ist genau gegenüber dem Bäcker. - Het postkantoor is precies tegenover de bakker.
Sie wohnen der Kirche gegenüber. - Zij wonen tegenover de kerk.

2) drückt einen Vergleich aus - vergeleken
Er war mir gegenüber im Vorteil. - Hij was in het voordeel vergeleken met mij.

3) im Umgang mit jdm - tegenover
Erwachsenen gegenüber ist sie immer sehr höflich. - Tegenover volwassenen is zij altijd heel vriendelijk.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
gegenüber anderzijds ; daarentegen ; daartegenover ; en face ; hiertegenover ; tegenover ; jegens ; tegen ; ten aanzien van ; ten opzichte van
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `gegenüber`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auf der Gegenseite
DE: drüben
DE: hier gegenüber
DE: im Vergleich zu
DE: jenseits
DE: zu