Vertalingen düpieren DE>NL
düpieren (ww.) | lasteren (ww.) ; zeer doen (ww.) ; verwonden (ww.) ; smaden (ww.) ; schaden (ww.) ; schade berokkenen (ww.) ; pijn doen (ww.) ; pijn bezorgen (ww.) ; nadelig zijn (ww.) ; nadeel toebrengen (ww.) ; nadeel berokkenen (ww.) ; belasteren (ww.) ; kwetsen (ww.) ; kwaadspreken (ww.) ; kwaad doen (ww.) ; krenken (ww.) ; knauwen (ww.) ; grieven (ww.) ; duperen (ww.) ; blesseren (ww.) ; bezeren (ww.) |
Bron: interglotVoorbeeldzinnen met `düpieren`

Voorbeeldzinnen laden....