Vertaal
Naar andere talen: • Schnüren > ENSchnüren > ESSchnüren > FR
Vertalingen Schnüren DE>NL

schnüren

werkw.
Uitspraak:  ʃnyːrən]

1) zubinden - vastbinden

2) mit einer Schnur befestigen - vastbinden
Sie schnürte die Koffer auf den Dachträger. - Zij bond de koffer vast op de dakdrager.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
schnüren (ww.) samenbinden (ww.) ; vastsjorren (ww.) ; vastknopen (ww.) ; vastbinden (ww.) ; toesnoeren (ww.) ; strikken (ww.) ; strak zitten (ww.) ; snoeren (ww.) ; samenknopen (ww.) ; rijgen (ww.) ; overstag gaan (ww.) ; knopen (ww.) ; knellen (ww.) ; dichtsnoeren (ww.) ; dichtrijgen (ww.) ; aaneenbinden (ww.)
Schnüren sjorband ; vastbinden
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Schnüren`
Voorbeeldzinnen laden....


Uitdrukkingen en gezegdes
DE: sein Bündel schnüren NL: zijn boeltje pakken