Vertalingen Knöchel DE>NL
der Knöchel
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈknœçəl] |
Verbuigingen: | Knöchels , Knöchel |
1) Knochen am Fußgelenk -
enkel sich den Knöchel verstauchen - zijn enkel verstuiken |
2) kleiner Knochen am mittleren Gelenk des Fingers -
knokkel wunde Fingerknöchel haben - een wond aan de vingerknokkels hebben |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
der Knöchel | de enkel (m) ; de knekel (m) ; de knekels ; de knokkel (m) |
Bronnen: Engoi Woordenschatoefeningen; interglot
Voorbeeldzinnen met `Knöchel`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: FerseDE: FußDE: FußgelenkDE: KnochenDE: SchienbeinDE: SchädelDE: SprunggelenkDE: Wirbel