1. MWB
  2. Vertalen
  3. ski (EN>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • ski > DE • ski > ES • ski > FR
Vertalingen ski EN>NL
one of a pair of long narrow strips of wood etc that are attached to the feet for gliding over snow, water etc.
ski
to travel on or use skis especially as a leisure activity: “He broke his leg when he was skiing.”
skiën

ski-

of or for the activity of skiing: “ski-suits”
ski-

'skier (Zelfstandig naamwoord)

: “The slope was crowded with skiers.”
skiër

'skiing (Zelfstandig naamwoord)

: “Skiing is her favourite sport”
het skiën

'ski jump (Zelfstandig naamwoord)

1 a competition between skiers to see who will jump furthest off a steep slope.
(schans)sprong

2 a steep snow-covered slope before a sharp drop, to help skiers leap into the air.
(spring)schans

'ski jumper (Zelfstandig naamwoord)

schansspringer

'ski jumping (Zelfstandig naamwoord)

schansspringen, skispringen

'ski lift (Zelfstandig naamwoord)

a cable system with chairs for carrying skiers up a slope.
kabelbaan

'ski pole (Zelfstandig naamwoord)

one of the two poles that skiers hold in their hands and use while skiing.
skistok

'ski resort (Zelfstandig naamwoord)

a place that has the facilities for skiing, where people go to ski especially on holidays.
wintersportplaats

'ski slope (Zelfstandig naamwoord)

a snowy slope where people can ski.
skipiste

'ski run (Zelfstandig naamwoord)

a slope or a track for skiing.
skipiste

'ski track/trail (Zelfstandig naamwoord)

a ski run; a path taken by skiers.
skipiste

'ski tow (Zelfstandig naamwoord)

a ski lift; a cable system for pulling skiers up a slope.
sleeplift
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to ski skiën (ww.)
the skide ski (m)
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages

Voorbeeldzinnen met `ski`
Voorbeeldzinnen laden....